Volgens de beschrijving van J. Proost "De Sint-Rochusparochie" werd na de voltooiing van de nieuwe kerk in 1893 de houten noodkerk verplaatst naar een grond achter de pastorietuin en werd dit gebruikt als lokaal voor het patronaat, toneelzaal en oefenlokaal voor de muziekmaatschappij "De drie Koningen".
Vele kringen en verenigingen van deze parochie zijn hier ontstaan, waaronder de katholieke scouts, de Sint-Rochus-voetbalclub, turnkring Pax en de hoveniersgilde. Gedurende de oorlogsjaren 1914-1918 werd het gebouw gebruikt als klassen voor de gemeentelijke jongensschool. De bevolkingsaangroei zorgde voor dit bloeiend verenigingsleven dat bij zijn activiteiten meer en meer te kampen had met een nijpend plaatsgebrek.
Pastoor Coveliers nam daarom het initiatief tot het bouwen van een "Gildenhuis", waarvoor het ontwerp werd opgemaakt door bouwmeester Jef Huygh. Op 4 september 1924 verleende het Schepencollege de toelating aan N.V. Antwerpse Volksspaarkas vergunning voor het bouwen van een Toneel- en vergaderzaal tegen de Sint-Rochuskerk. Het gebouw werd opgetrokken door aannemer. In de voorgevel moet een gedenksteen met volgend opschrift ingemetseld geweest zijn: "Ten jare 1924 - September 10- eersten steen gelegd door E.H. Coveliers -Pastoor St.Rochus- Deurne". Op de archieffoto's van het nieuwe gebouw ziet men een vrijstaand gebouw onder een plat dak, met vrij gesloten, maar geheel symmetrisch opgebouwde en witgekalkte gevels. De rondboogvormige toegangsdeuren en de kleine vierkante ramen op getrapte consoles, de uitkragende kubus boven de hoofdingang en de vele als vierkante torentjes uitgebouwde schouwtjes geven het geheel een mediterraan aspect.
Het splinternieuwe gebouw werd door Anton van de Velde uitvoerig beschreven in 1925 in het mei-nummer van de "Tooneelgids". Hij schrijft: "Deurne-Zuid heeft, sinds plus minus 'n maand, een mooie merkwaardige toneelzaal. Jonger en beter dan die van Knocke, vormt ze met die laatste het paar "daden" van privaat initiatief die, op zichzelf reeds, schitterend mogen genoemd worden". Over de stijl van het gebouw zegt hij: "We leven in een tijd van beton, ijzer en baksteen. Kunt ge nu, in 's hemels naam, aan zo'n materiaal een andere bewerking voorbehouden dan de enigst-logiese, n.l. de kubies-massale?" Hij vermeldt ook dat "de ganse geveloppervlakte haar relief verogen zag door een eenvoudige kalkbeschildering" en betreurt verder alleen de "al te petieterige afmetingen en vorm van de lantaarntjes op de schoordrummers". Deze buitenverlichting is niet bewaard gebleven evenmin als het beeld van Sint-Rochus boven de toegangspoort "dat door Huygh gans uit baksteen gebouwd werd, en dat zich alzo natuurlik verenigt en vereenzelvigt met de bouw".
In het juli-augustusnummer van De Bouwgids in 1925 worden dezelfde twee foto's van exterieur en interieur gepubliceerd en besluit D. De Vos, hoofdredacteur van de Bouwgids: "Onze indruk is dat Huygh hier met dezen ultra-modernen bouw uit zijn historische schelp is gekropen en een bewijs geleverd heeft ook op dat voor hem nieuw gebied iets te kunnen doen. Als minder gelukt vinden wij de minuscule schoorsteenmanteltjes boven het platte dak en de ook veel te kleine lantaarntjes boven de poort-zijbeuken rechts. Voor de rest kan het gebouw, van buiten gezien er goed door."
Het gebouw heeft een al even bijzonder interieur. De ruimte wordt bepaald door de structuur van de betonnen elementen. Zo ziet men in de gelijkvloerse zaal de dragende balken van het balkon en de getrapte onderzijde van de "gradins" of de betonnen zitbanken. Noch in de multifunctionele zaal gelijkvloers, noch op het balkon waren echte theaterzetels voorzien. Men zat, mogelijk gebruik makend van een kussentje op de betonnen gradins vergelijkbaar met de antieke theaters en arena's. Ook het plafond van de zaal wordt bepaald door de zichtbaar gebleven structuur van kruisende betonbalken, die het vlak opdelen in caissons. De enige versiering is een gestileerd boeket dat als een consoles onder de balken werd aangebracht. Ook de vierkante kroonluchter met gloeilampen als bloemknoppen.
Het interieur, de "binnenbouw" wordt ook besproken in De Toneelgids. De auteur noemt dit "’t terrein van 't praktiese probleem". Hij vermeldt dat desondanks de geringe afmetingen er in de zaal toch nog zeshonderd zitplaatsen zijn. De twee volumes tegen de zijwanden vermeldt hij als de "lichthokken voor de projectietoestellen die automatisch van achter de scène kunnen bediend worden. Van de Velde spaart zijn kritiek. Een kapitale fout vindt hij het feit dat het balkon het zicht op de scène beperkt met één vierde van de hoogte van de toneelopening. De orkestbak -vandaag niet meer aanwezig- beantwoordt naar zijn mening ook niet aan wat men van een moderne constructie verwacht. Ook de beide loges op het gelijkvloers -door lage muurtjes afgescheiden stalles die vandaag ook niet meer aanwezig zijn- had men beter achterwege gelaten omdat ze niet "gereserveerd en ruim zijn genoeg voor notabelen" en dus toch maar nutteloos plaats innemen. Ook de scène en de toneeltoren worden door Anton Van de Velde kritisch beschreven, hoewel de machines voor "scherm en doekverplaatsing "nog niet aanwezig waren tijdens zijn bezoek. Toch besluit hij dat Huygh een werk van durf en héél grote verdienste heeft verricht met de bouw van dit lokaal.
De beschrijving en kritiek van Anton Van de Velde is te lezen als die van een toneel- of theatherdeskundige. Hij looft de vernieuwende architectuur, maar uit kritiek op het functioneren van de zaal als theaterzaal. Daarbij heeft hij weinig begrip voor het meervoudig gebruik van deze "parochiezaal". De beperkingen aan deze theaterzaal zijn zeker bepaald door het feit dat de gelijkvloerse zaal ook of wellicht meer als vergader- en feestzaal gebruikt zal geweest zijn. In vergelijking met talloze parochiezalen in Vlaanderen, die meestal alleen uit een vlakke zaal met een toneelpodium bestaan, soms aangevuld met een omlopende gaanderij op de verdieping, kan men niet anders dan erkennen dat deze zaal door zijn groots opgevatte balkon al echte theaterallure heeft.
Door de verdere ontwikkeling van Deurne-Zuid, met name de bebouwing van de omliggende straten en de bouw van een café ervoor is het zaaltje in de loop van de tijd geheel ingebouwd geraakt en was het alleen voor ingewijden nog herkenbaar vanaf de straat. Ook in het interieur deden verlaagde zolderingen, betimmeringen en andere onoordeelkundige verbouwingen hetzelfde met dit eenvoudige, kleine toneel- en cinemazaaltje. De knappe structuur van betonbalken en dragend metselwerk was geheel aan het oog onttrokken.
Een brand in 1996 maakte de ontmanteling van het interieur noodzakelijk. Daardoor werd de oorspronkelijke ruimte terug zichtbaar. Zelfs de oorspronkelijke verlichtingsarmaturen bleken bewaard gebleven onder de valse plafonds. Architecten H. De Winter en H. Van Hunsel werden door de eigenaar, de vzw Familia belast met de renovatie van het interieur en de reorganisatie van de aanpalende dienstruimtes. Daarbij werden de drie rondboogdeuren van de oorspronkelijke toegang terug vrijgemaakt en werd de zaal via een nieuw inkomgebouw beter bereikbaar vanaf de straat. In de zaal werd een passerelle gebouwd voor de belichtingapparatuur. Ook diende de door brand vernielde betonnen dakplaat van de toneeltoren te worden vernieuwd waarbij de toneeltoren met een halve meter verhoogd werd. Het herstel van de gevels bleef wegens de beperkte middelen achterwege. Ook de restauratie van de originele verlichtingsarmaturen moet nog gebeuren.
Bron: https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/200504